Snelle methoden in de microbiologie.

De klassieke bepalingen zoals kiemgetal, grensreactie en MPN kosten door de voor groei nodige incubatie tijd. Dit geldt ook voor identificatiemethoden.

De PCR (DNA -techniek) en de ELISA (immunochemische bepaling), zorgen voor aanzienlijk snellere bepalingen. Ook zijn ze geschikt om te automatiseren.

Op elk lab worden tegenwoordig deze bepalingen gedaan, meestal naast of in combinatie met de klassieke methoden die op de biochemische eigenschappen van de micro-organismen zijn gebaseerd. Maar ook de klassieke methoden worden geautomatiseerd.Zie deze video, voor enten en het maken van een antibiogram.

Een ander al langer bestaande techniek wordt nu ook op het microbiologisch lab ingezet : de MALDI-TOF MS (Matrix-assisted laser desorption/ionisation-time of flight massspectrometry) techniek .
Het principe van deze techniek is het vaststellen van de voor de bacteriesoort specifieke eiwitpatronen en deze te vergelijken met de patronen in een database. Dit patroon wordt veroorzaakt door de ribosomale eiwitten van de te bepalen bacterie. Indien er een match wordt gevonden, is het micro-organisme bekend. Uitgangsmateriaal is een kolonie, daarna zijn er geen wachttijden meer. Klik hier voor een korte uitleg.

Hier nog wat informatie over de automatisering van het microbiologisch laboratorium, ontwikkeld en ontworpen door het bedrijf BD in Drachten.

Met de flow cytometer kan snel een compleet plaatje gemaakt worden van de hoeveelheid en aard van verschillende cellen.

Voor hygieneonderzoek is er de ATP methode en de NADH methode, niet specifiek maar wel heel doeltreffend als identificatie onbelangrijk is en het gaat om de afwezigheid van micro-organismen vast te stellen.

Er zijn geautomatiseerde levendtellingen.
Deze methoden maken gebruik van het feit dat t.g.v. bacteriële groei de chemische samenstelling van het medium verandert waardoor er iets aan het medium verandert: de geleidbaarheid , de troebeling , de zuurgraad , de hoeveelheid zuurstof etcetera. Zo'n verandering kan door een apparaat gemeten worden.
Zo'n waarneembare verandering treedt pas op als het aantal micro-organismen de grens van 10 per ml  bereikt. De tijd die voor een monster nodig is om dit punt te bereiken noemt men de detectietijd. Deze hangt af van de hoogte van de besmetting in het monster. Door van een groot aantal monsters zowel het kiemgetal te bepalen als de detectietijd kan men een grafiek (regressielijn) maken die het verband aangeeft tussen deze twee. Weet men dit verband dan kan voor de volgende monsters (van hetzelfde type) volstaan worden met het bepalen van de detectietijd.
De resultaten zijn vaak binnen een dag bekend.
Een andere toepassing is het zogenaamd wegscreenen van monsters.
Grote aantallen binnengekomen monsters worden eerst bepaald op hun detectietijd door ze aan het eind van de dag in te zetten en de volgende dag 's morgens af te lezen. Alleen van de 'verdachte' monsters, dus met een korte detectietijd worden dan nog kiemgetallen ingezet.